Klacht over verkiezingsprocedure MR en handelswijze RvT en schoolbestuur

Artikel 1 lid 10 van de klachtregeling bepaalt dat de Commissie klachten kan behandelen die gaan over (het nalaten van) gedragingen en/of (het niet nemen van) beslissingen van een functioneel bij de school betrokken persoon of orgaan. De (voorzitters van) het CvB en de RvT zijn functioneel bij de school betrokken personen/organen.

Voor de Commissie is geen rol weggelegd indien een klacht niet voldoende concreet is of (in)direct ziet op de financiële of administratieve bedrijfsvoering. Toezicht en controle op behoorlijk bestuur en de kwaliteit van bedrijfsvoering is belegd bij andere instanties. Dit maakt dat de Commissie klager ontvankelijk acht voor vier van de zeventien klachtonderdelen. Te weten diegene die zien op het functioneren en handelen van de MR, alsook de handelswijze van de bestuurder c.q. (de voorzitter van de) RvT.

Over het functioneren van de MR oordeelt de Commissie in lijn met eerdere uitspraken dat het CvB en de RvT geen actieve rol toekomt bij het toezien op het functioneren van de MR op school. De vraag is of het CvB en de RvT hun verantwoordelijkheid voor een goed medezeggenschapsklimaat voldoende hebben genomen en de verkiezingen voor de MR voldoende gefaciliteerd hebben. De Commissie stelt vast dat verweerders erkennen tekort te zijn geschoten in de borging van een goed medezeggenschapsklimaat. De klachtonderdelen die hierop zien zijn gegrond.

Wat betreft de klacht over de handelswijze van de bestuurder en (de voorzitter van) de RvT: de Commissie begrijpt dat het klager frustreert dat de aanpak van de door hem aangekaarte onregelmatigheden behoorlijk wat tijd vergt. De bestuurder geeft aan dat ‘zorgvuldigheid hierbij boven snelheid gaat’. Ook was steeds afstemming nodig met de RvT en MR, wat de nodige tijd kostte. Niet is gebleken dat verweerders onvoldoende de intentie hadden de problemen op te lossen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.