Klacht over de komst van een schoolhond. Klacht gegrond.
De situatie
De leerling zit sinds het schooljaar 2024-25 in groep 5 van de school en heeft te kampen met hondenangst. Klaagster is lid van de Ouderraad en heeft daar vernomen dat met ingang van het nieuwe schooljaar een schoolhond op de school aanwezig zal zijn. Op 17 april 2024 hebben klagers hun zorgen over de komst van de schoolhond aan het bestuur gemeld. Op 25 april 2024 vindt hierover een gesprek plaats met de directeur en de directeur van het bestuur. Op 29 mei 2024 hebben klagers zich per mail bij het bestuur beklaagd over het verloop van het gesprek van 25 april en de opstelling daarbij van de directeur van het bestuur. Op 15 augustus 2024 hebben klagers zich tot de Commissie gewend met het verzoek om het besluit met betrekking tot de schoolhond terug te draaien.
Oordeel Commissie
De klacht met betrekking tot het besluit van de school tot de komst van de schoolhond is gegrond.
Besluit schoolhond
De Commissie is niet bevoegd om het bevoegd gezag op te dragen of te adviseren het besluit met betrekking tot de schoolhond terug te draaien. Het besluit van de schoolhond valt binnen de reikwijdte van de vrije beleids- en beslissingsruimte van de school. De Commissie kan het besluit om die reden alleen marginaal toetsen. De Commissie komt tot het oordeel dat verweerder procedureel niet juist heeft gehandeld door niet eerst een voor alle betrokkenen duidelijke, transparante en correcte procedure vast te stellen, waaraan het besluit kan worden getoetst. Daarnaast had het besluit ter instemming aan de MR voorgelegd moet worden, waardoor de Commissie is gebleken dat niet alle relevante belangen - waaronder die van de leerling - zijn onderkend en meegewogen.