Klacht over verwijdering. Klacht gegrond.
Verwijdering. Verweerder heeft verklaard de verwijderingsbeslissing op grond van de volgende beweegredenen te hebben genomen:1. klager heeft op 23 januari 2018 – ondanks een duidelijk verbod daartoe – contact gezocht met de medeleerling, waarna een vechtpartij is ontstaan. 2. klager heeft op 23 januari 2018 geen gehoor gegeven aan de oproep om bij de afdelingsleider langs te komen. 3. klager heeft op 8 januari 2018 een docent beledigd. 4. klager had slechte cijfers en zette zich onvoldoende in voor school. 5. klager was veelvuldig afwezig. Overwogen wordt als volgt. De school verwijt klager niet dat hij verantwoordelijk is voor het ontstaan van de vechtpartij en het letsel van de medeleerling, maar dat hij op 23 januari 2018 – ondanks een uitdrukkelijk verbod van de leerkracht – contact heeft gezocht met die medeleerling, waarna de vechtpartij is ontstaan. De Commissie is van oordeel dat het nakomen van afspraken te allen tijde nagestreefd moet worden. Dat neemt niet weg dat in de gegeven omstandigheden de enkele grond van het overtreden van het gegeven verbod de zware maatregel van verwijdering in redelijkheid niet rechtvaardigt. Verweerder stelt daarnaast dat klager op diezelfde dag geen gehoor heeft gegeven aan de oproep om direct bij de afdelingsleider langs te komen, waardoor een vertrouwensbreuk is ontstaan. Klager heeft aangegeven dat hij die dag geen oproep heeft ontvangen, maar dat hij zich de dag na de vechtpartij wel direct heeft gemeld bij de afdelingsleider. Dit laatste is door verweerder bevestigd. Niet aannemelijk is dat klager de oproep opzettelijk heeft genegeerd. Een vertrouwensbreuk kan hierdoor in redelijkheid niet zijn ontstaan. Verweerder heeft bij haar verwijderingsbeslissing meegewogen dat klager op 8 januari 2018 een docent heeft beledigd. De Commissie stelt vast dat de lezing van partijen naar aanleiding van dit incident uiteenloopt. Verweerder geeft aan dat het een ernstig incident betreft, klager daarentegen kan het zich nauwelijks meer herinneren en stelt dat hij het incident met de betreffende docent heeft opgelost. Klager heeft naar aanleiding van dit incident geen waarschuwing of schorsing opgelegd gekregen. Nu de verklaringen lijnrecht tegenover elkaar staan en verder bewijs ontbreekt, kan de Commissie niet vaststellen dat klager op 8 januari 2018 ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Tenslotte geldt dat slechte cijfers en het zich onvoldoende inzetten voor school op zichzelf genomen een verwijderingsbeslissing evenmin rechtvaardigen. Dat kan pas zo zijn indien de leerling voldoende is gewaarschuwd en de school alles in haar macht heeft gedaan om de leerling te begeleiden en ondersteunen. Dat is niet gebleken. De Commissie stelt vast dat klager regelmatig afwezig was, maar niet in extreme mate. De Commissie kan bovendien niet vaststellen dat sprake was van ongeoorloofde afwezigheid. Ook is klager niet gewaarschuwd dat zijn afwezigheid mogelijk een verwijdering tot gevolg zou kunnen hebben. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de Commissie tot het oordeel dat de door verweerder genoemde gronden voor verwijdering in redelijkheid geen van alle, los van elkaar noch tezamen, aanleiding hebben kunnen vormen om klager van school te verwijderen. De klacht is gegrond.