Klacht over schorsing, marginale toetsing. Klacht deels gegrond, deels ongegrond.
De toegepaste schorsing van de leerling was als strafmaatregel bedoeld. Vast staat dat de uitlating van de leerling als kwetsend is overgekomen op de klasgenote. De Commissie begrijpt de wens van verweerders om kenbaar te maken dat hiermee een grens is overschreden. Niettemin stelt de Commissie vast dat de straf niet in verhouding staat tot de overtreding, te meer nu niet is gebleken dat een minder vergaande maatregel niet zou hebben volstaan. Dit gelet op diverse omstandigheden. Als minder vergaande maatregel hadden verweerders het kunnen laten bij het schoolgesprek dat al had plaatsgehad, of het geven van een waarschuwing, berisping of een maatregel in de vorm van een taakstraf als het vegen van het schoolplein of een ander klusje. Voorts had de school - in het kader van de wens kenbaar te maken dat een grens was overschreden - naar aanleiding van dit voorval in de lessen specifieke aandacht kunnen besteden aan de ontoelaatbaarheid van discriminatie in het algemeen en antisemitisme in het bijzonder. Daarvan is niet gebleken. Bovendien is bij het opleggen van de maatregel van schorsing niet zorgvuldig gehandeld. De bestuurder heeft geen overleg gehad met klagers voordat de schorsingsbrief is verstuurd, terwijl hij wel contact heeft gehad met de ouders van de klasgenote. Daarmee is gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor. Voorts heeft de bestuurder de tijdens het incident aanwezige leerkrachten niet persoonlijk gesproken inzake (de context van) het incident, en hebben verweerders de leerling niet zelf gesproken, zoals in het Schoolveiligheidsplan is voorgeschreven. Bij de leerling is bovendien de verwachting gewekt dat het incident met het schoolgesprek was afgedaan. Tot slot is niet voldaan aan het aanbieden van een vervangend onderwijsprogramma aan de leerling gedurende de schorsing – bij voorkeur op school - zoals omschreven in paragraaf 8.1.5 van het Schoolveiligheidsplan. Gelet hierop is de Commissie van oordeel dat niet is voldaan is aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en zorgvuldigheid, op grond waarvan verweerders niet in redelijkheid tot het opleggen van de maatregel van schorsing hebben kunnen overgaan. De Commissie is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dan wel geconcretiseerd dat de schorsing een pedagogisch averechts effect heeft gehad op de leerling en dat de schorsing schade heeft aangericht aan de leerling.