Doubleren, pesten en institutionele vooringenomenheid
Situatieschets
De zoon van klagers is aan het eind van schooljaar 2022/2023 niet bevorderd naar het tweede leerjaar VMBO-TL. Klagers zijn het daar niet mee eens. De zoon van klagers wordt gepest op school. Hij voelt zich niet veilig op de school en daardoor blijven zijn prestaties achter. Klagers zijn van mening dat sprake is van institutionele vooringenomenheid op de school. Klagers menen dat de school hun zoon onzorgvuldig heeft beoordeeld en onvoldoende oog heeft gehad voor de psychische invloed van het pesten.
Uitspraak
De beslissing om de zoon van klagers niet te bevorderen wordt door de Commissie terughoudend getoetst. De Commissie zal bij haar beoordeling uitgaan van het door de school vastgestelde beleid inzake de bevordering. Het is de Commissie gebleken dat de school de overgangsnormen heeft vastgelegd in de schoolgids en heeft gepubliceerd op de website. De Commissie stelt vast dat de school niet alleen heeft gekeken naar de cijfers van klagers zoon maar ook naar zijn inzet en werkhouding. Uit de rapportgegevens blijkt dat de zoon het gehele schooljaar niet aan de overgangsnormen voldaan heeft; de school heeft hier ook veelvuldig haar zorg over uitgesproken richting klagers. De school heeft het kenbare beleid gevolgd. De Commissie oordeelt dat de argumenten van de school om tot de genomen beslissing te komen niet onredelijk of onbegrijpelijk zijn.
Het uitgangspunt in het onderwijs is dat een school zich moet inspannen om een veilige omgeving voor de leerlingen te scheppen. Om te kunnen spreken van pesten moet er sprake zijn van structureel, moedwillig kwetsend gedrag, gericht tegen de leerling. De school heeft gemotiveerd weersproken dat de zoon van klagers structureel werd gepest en klagers hebben niet aannemelijk kunnen maken dat hiervan wel sprake is geweest.
Om te kunnen spreken van institutionele vooringenomenheid dient sprake te zijn van vooroordeel tegen de zoon van klagers en/of klagers waardoor verweerders geen onderscheid meer zagen tussen “goed” en “kwaad” en de zoon van klagers bij voorbaat als schuldige is c.q. werd aangewezen, waarbij hij geen tot weinig onderbouwing van de beschuldiging te horen kreeg. Dit met het gevolg dat de zoon van klagers en/of klagers zich hier niet tegen konden verdedigen of het gedrag konden verbeteren. Aangezien klagers hun stelling niet hebben onderbouwd, heeft de Commissie het door klagers gestelde niet vast kunnen stellen. De Commissie verklaart de klacht ongegrond.